DOUWE EN ALBERT GORT
Liever water dan land
De toekomst van de broers Douwe en Albert Gort ligt zo goed als vast. Ze zullen net als hun vader gaan werken op een schip. Maar hun levenspad maakt een vreemde kronkel.
Kinderen van het water
Ze worden geboren in Sappemeer, onderdeel van de Groninger Veenkoloniën en een belangrijk handelscentrum voor de binnenlandse vaart. Misschien hebben ze als kleuter rondgerend op de scheepswerven of aan de kade gekeken of hun vader alweer thuis kwam. Want Jacob Gort is scheepskok en vaart naar plaatsen als Kopenhagen en Dantzig. En dus moet moeder Aaltje alleen voor de twee bengels zorgen.
Zij is al 38 als ze in 1815 haar eerste kind, Douwe, krijgt. Albert volgt een kleine vier jaar later. Het is altijd weer een risico om in die tijd kinderen te krijgen, zeker op haar leeftijd. Maar Aaltje redt het en ziet haar jongens groot worden. Tot ze op 13 april 1830 overlijdt. Haar jongens zijn dan 14 en 10 jaar oud en vader zit op zee.
Naar Veenhuizen
Of misschien is Jacob op dat moment thuis, om zijn vrouw op haar sterfbed te begeleiden. Hoe dan ook, vroeg of laat moet hij terug het schip op. De jongens hebben niemand die voor hen kan zorgen.
Een maand na dit grote verdriet komen ze aan in het wezengesticht Veenhuizen. Het is onbekend wie ze daarheen heeft gestuurd: misschien vader zelf, bij gebrek aan opties. Ze moeten er werken op het land of in de spinzaal. Zelf zullen ze waarschijnlijk niet veel voor deze boerenarbeid hebben gevoeld, want een krappe twee weken later komt Douwe al voor op een lijst van wezen ‘welke genegen zijn om in ’s Rijks zeedienst aangenomen te worden.’
Escape
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan: de oudste zoon wil bij de marine. De eerlijkheid gebiedt dat het voor de meeste wezen en vondelingen de enige snelle weg uit Veenhuizen is. Het is dat, of tot je 20ste in het Gesticht verblijven. En dus melden zich maar liefst honderdvier jongens aan, de jongsten slechts veertien jaar oud. Daarvan zullen dertig aangenomen worden. Veel eisen stelt de marine niet: je moet lichamelijk gezond zijn en liefst niet te klein. Dat is voor veel van de ondervoede en overwerkte wezen nog uitdaging genoeg, maar je kunt het proberen. Douwe krijgt te maken met een andere belemmering. Hij is nog geen 18 en heeft daarom toestemming van zijn vader nodig.
Een baantje bij de marine is op dat moment een van de weinige manieren om vooruit te komen in het leven en bovendien past het goed bij de scheepsgenen van de familie. Jacob zit vast op zee en kan niet tekenen. Douwe is het werk in Veenhuizen inmiddels helemaal zat, dit gaat hij niet tot zijn 20ste doen. De afwijzing is nog maar net binnen of hij gaat ervandoor. Een week later neemt ook broertje Albert de benen.
Sappemeer
De jongens kunnen blijkbaar goed voor zichzelf zorgen, want ze houden het vol tot eind augustus. Dan komt er een briefje van de gouverneur van Groningen binnen op het kantoor van de directeur van de Koloniën. De jongens zijn opgepakt bij Sappemeer en worden teruggestuurd. Ze hebben een gelegenheidsvriendschap gesloten met Hendrik Jans Kraai, 13, ook geboren in Sappemeer en gedeserteerd uit het Gesticht.
Hendrik geeft het daarna op: hij zal de volle tijd uitzitten in Veenhuizen. Maar de broers proberen het nog een keer, ditmaal met succes. Nauwelijks een week na aankomst glippen ze tussen de bewaking door en gaan ze naar hun geboorteplaats.
Arrestatie
Tenminste, dat zal het plan zijn geweest. Maar in de boeken staat dat Douwe op 14 december 1833 op last van de procureur crimineel van het Huis van Bewaring in Groningen overgeplaatst naar het Huis van Opsluiting in Leeuwarden. Blijkbaar was hij samen met zijn broertje Albert in november gearresteerd voor ‘vier diefstallen, waarvan één bij nacht en allen door meer dan één persoon gepleegd.’ Ze zijn 16 en 13 jaar als ze worden veroordeeld: het vonnis is twee jaar tuchthuis. Of ze dit volledig uitgezeten hebben, is vooralsnog onbekend. Ook weten we niet of Albert samen met Douwe naar Leeuwarden is gegaan. Douwe is in ieder geval in 1834 naar Rotterdam getransporteerd om de rest van zijn straf uit te zitten. Daar was een jaar eerder de eerste jeugdgevangenis van ons land gesticht. Jongens kwamen daar terecht voor lichte vergrijpen bij een straftijd van drie maanden of langer.
Uit de administratie van het Huis van Bewaring Groningen blijkt dat Albert niet kan schrijven en Douwe in ieder geval zijn naam. Beide komen, buiten de diefstallen om, rond als garentwijnder. Hun haarkleur is zeer blond, ogen blauw en een spitse kin. Hun woonplaats: Sappemeer. En daar gaan ze naar terug.
Leven in de Veenkoloniën
Ze settelen zich in de Veenkoloniën, het uitgestrekte gebied waar al eeuwen turf wordt gewonnen. En waar de schepen af en aan varen. Vader is in 1838 overleden tijdens een vaart in de Sont. Douwe gaat wonen in Wildervank, wordt schipper en trouwt twee keer. Er zijn uit beide huwelijken geen kinderen bekend, vermoedelijk sterft hij kinderloos op 74-jarige leeftijd.
Albert blijft in Sappemeer wonen en komt rond als dagloner, scheepsjager en praamschipper. Hij wordt maar liefst 87 jaar en trouwt drie keer. Uit het eerste huwelijk komen zes kinderen voort, uit het tweede drie. Niet allen overleven de kindertijd. Het jongste kind uit het eerste huwelijk heet Albert junior. Hij doet hetzelfde werk als zijn vader, en generaties voor hem. Zijn nazaten leven tot op de dag van vandaag. Albert senior is hun betovergrootvader. De jongen die niet kon aarden in Veenhuizen.
[afbeelding 1: Fennechiena, de kleindochter van Albert]
[afbeelding 2: Jeugdgevangenis Rotterdam]